#5: Brûhhe

Acht jaar geleden werd ik uit de Hollandse klei getrokken en moest ik nogal onverwacht proberen te poten in de Belgische grond. Na tweemaal uitgeloot te zijn voor de studie geneeskunde in Nederland, slaagde ik voor het toelatingsexamen in Vlaanderen. Over hoe het leven in België zou zijn, had ik op dat moment nog geen enkel idee.

Na vijf zware theoretische bachelor- en masterjaren (met eveneens behoorlijk beladen herexamenperiodes), was het de start van de klinische stages. Voor het eerst met een stethoscoop rond mijn nek en een witte jas om mijn schouders, begon ik aan mijn ongemakkelijke carrière als Nederlander in een Belgisch ziekenhuis.

Mijn eerste stageplaats bevond zich in het pittoreske Brugge. Deze locatie is bij de buitenstaander vooral geroemd om zijn middeleeuwse straatjes en imposante kerken. Voor de kenner echter, is het ook de hoofdstad van West-Vlaanderen. Belgisch minst verstaanbare provincie. Het was daar dat ik op de afdeling geriatrie werd geconfronteerd met de lokale bevolking boven de 80 jaar, voorzien van niet-werkend gehoorapparaat en de tandprothese los in de mond. Aangezien mijn Hollands voor senioren net zo onverstaanbaar klinkt als West-Vlaams voor mij, moesten er de nodige handen en voeten aan te pas komen om mij begrijpelijk te maken. Op goede dagen was er een verpleegkundige die als tolk wilde optreden ( “Ie vragt of dy nog zeer hebn van die rik”). Op slechte dagen stond ik er alleen voor (“PIJN”? terwijl ik als een debiel op mijn rug aan het slaan was).

De confrontatie waar ik het meeste tegen op zag was met mevrouw Groof. Een kregelig dametje van 85 jaar, volgens haar dossier dementerend. Ze was reeds gerecupereerd van een longontsteking. Nu slenterde ze de afdeling rond, wachtend op een plaats in het verzorgingstehuis. Als ik vroeg hoe het met haar ging was het enige wat ik terug kreeg “Wat? Wat bedoelde gij? Ik versta er helemaal niets van?” waarna ze me smalend aankeek. Elk gesprek eindigde met dat ze haar geduld verloor en tegen een medebewoner riep “IK HEB GEEN IDEE WAT HIJ ZEGT” waarna ik het meestal maar opgaf.

Met de overige bewoners ging de communicatie na verloop van tijd steeds beter. Na het einde van mijn stageperiode kon ik het Brugse dialect min of meer verstaan. Ook leerde ik welke typische Hollandse woorden en uitdrukkingen ik beter kon inslikken. Zelfs op spoed, als er weer een tachtigjarige heer of dame werd afgeleverd met vijf in elkaar overlopende ziektebeelden kwam het voor dat ik geen vertaler hoefde in te schakelen.

Met de meeste patiënten had ik ondertussen een behoorlijke band opgebouwd, en ik vond het dan ook jammer dat ik afscheid moest nemen. In eerste instantie wilde ik mevrouw Groof overslaan, aangezien ik wist dat ze me toch niet zou begrijpen. Echter toen ze vernam van andere bewoners dat ik wegging, kwam ze zelf naar me toe. “Ik ga u moeten verlaten mevrouw Groof”, vertelde ik haar tegen beter weten in. “Ik heb het gehoord Jelle, echt jammer. Ik heb je altijd zeer sympathiek gevonden”. Hierop was ik even uit het veld geslagen. “U kunt mij verstaan?”. Een zelfgenoegzaam glimlachje verscheen over haar gezicht en stralend zei ze: “Ja maar natuurlijk beste jongen, mijn ouders waren Hollanders. Het ga je goed hé”.